dinsdag 7 juli 2015

Het Afrikaanse dagboek van Arthur Cripps - Owen Sheers



Dit soort boeken is een van mijn zwaktes. Een op waarheid gebaseerd verhaal. Een zoektocht door de geschiedenis met een handvol feiten die steeds groter groeit. Met een bepaald gevoel een reis maken om uit te zoeken of dit gevoel klopt. Of de feiten passen. Iets dat je niet meer loslaat, wat je ook probeert, tot je het doel hebt bereikt. Of niet.  Een obsessie dus.
Het verhaal gaat over Arthur Cripps, een missionaris in Afrika en de achter-oom van de auteur Owen Sheers. Sheers komt er achter dat hij een ver familielid heeft dat, net als hij, gedichten schreef. Zijn nieuwsgierigheid gewekt, gaat hij op zoek naar deze mysterieuze man waarover eigenlijk niemand hem iets naders kan vertellen. Het boek is verdeeld in drie tijden, het begin van de 20ste eeuw, als Cripps vertrekt;  het midden, als zijn dood nadert en het einde, als zijn achterneef zijn leven bij elkaar gaat puzzelen. Van een ondergrondse bibliotheek in Oxford, via het nationale archief van Zimbabwe tot het platte land en een verlaten kerk volgen we de auteur op zijn speurtocht door het verleden en door Afrika. Hij spreekt mensen die Baba Cripps nog gekend hebben en hij ontdekt dat er zelfs een jaarlijks feest wordt georganiseerd ter ere van zijn oom. Zo komt hij er achter dat Arthur Cripps zijn wortels diep in Afrika plantte en dat Afrika door de aderen van Arthur Cripps stroomde. Hij ontdekt waarom de man meer dan een halve eeuw in Afrika is gebleven tot aan zijn dood en het geheim waarom hij uit Engeland is gevlucht. ..En dat alles waar gebeurd!
Ik las het boek in een keer uit. Het is heel vloeiend geschreven met voor Afrika-gangers ontzettend herkenbare elementen, maar ook voor lezers die nog nooit in Afrika zijn geweest. Sheers schrijft zo duidelijk, dat het heel goed voor te stellen is. Hij schrijft als een dichter. Omschrijvingen zijn heel raak en heel uitgebreid. Een of twee keer betrapte ik me er op dat ik het te lang vond (zeker als je het Afrikaanse landschap kent).  Er zit ook humor in, waardoor je, misschien een beetje doezelig geworden door de warmte en het vele stof, weer wakker geschud wordt. Ook de indeling van de drie verschillende tijden maakt dat het geen moment ‘te veel’ wordt. Gewoon lekker doorlezen, heerlijk boek.

Quotes:
“Daarachter krulde het rif als een naad in de zee, en hij ving een glimp op van een jongen en een meisje die op het strand onder de tuigage van een op het droge getrokken dhow aan het spelen waren. Zelfs het draaien en tollen van de stofwolken onder de hoeven van het paardje leek deel uit te maken van een groter verband waarmee hij in harmonie was.” (p21)

“ ‘Ik wilde u vragen of we elkaar de volgende keer dat we allebei in de stad zijn, eens kunnen ontmoeten om over poëzie te praten. Misschien kan ik u dan wat voorlezen. Ik heb een heel aardige bibliotheek.’ Hij wachtte even en voegde er toen aan toe: ‘ik weet dat u niet meer zo goed ziet.’ Arthur wachtte of Brettell nog meer te zeggen had, maar hij hoorde alleen de geluiden van de ontwakende stad buiten. Hij was van zijn stuk gebracht. Hij sprak de laatste tijd nog maar weinig Europeanen, en dan alleen mensen die hij al bijna zijn hele leven kende. Hij had het opgegeven nieuwe mensen te ontmoeten; hij vond dat hij al iedereen kende die hij wilde kennen en teveel vrienden had verloren om nog nieuwe vriendschappen te willen sluiten.” (p58)

“De opmerking is zo terloops, zo vluchtig, dat ik wel haast moet denken dat er veel meer achter zit, zoals het topje van een ijsberg niets onthult over de enorme hoeveelheid ijs onder de waterspiegel. Dat kan natuurlijk best een illusie van me zijn, iets wat ik graag wil zien omdat ik er eigenlijk al die tijd al naar zocht. Een indicatie van een leven achter je handelingen, iets wat wijst op de mens achter de geschiedenis.”(p79)

“In Enkeldoorn kwam hij tot stilstand, zoals zo velen anderen aangewaaid op de winden van hun verleden.”(p124)


“Diep van binnen weet hij het. En weer voelt hij die scheut van angst die hem dwars door dat besef via de paniek naar de ontkenning duwt. De angst in zijn binnenste. Hij is drieëntachtig, hij zou niet bang moeten zijn. Hij heeft zijn God, hij zou niet bang moeten zijn. Maar dat is hij wel. Bij de gedachte aan de al verstreken ‘morgens’, de gedachte aan de ‘morgens’ die hij niet meer zal meemaken, voelt hij angst. Een oerangst, waarvan hij hartkloppingen krijgt en het zweet hem uitbreekt. […] Maar van binnen is hij jong en brandt hij van verlangen naar iedere ademtocht, iedere aanblik en ieder geluid die hem nog vergund zijn. “ (p51)

The life of my choice – Wilfred Thesiger

The dusk deepened and one by one the familiar stars appeared, growing in number and brilliance as it grew darker. Round us were the huddled sheep and goats, several hundred in all, their bleating a homely not unpleasant noise. At last I stretched out on my sheepskin. A boy played snatches on a flute, and very sweet it sounded. The late moon rose and still they talked beside the dying fire. Here in the Northern Darfur among these people I had been utterly content. As I drifted off to sleep I felt great sadness at leaving them.”


Ik heb iets met ontdekkingsreizigers uit vorige eeuwen, laat ik dat even vooropstellen. En dan natuurlijk het liefst de Afrika-gangers, maar vooral het type mens, de reiziger die niet anders kan dan reizen, de eenling, nieuwsgierig en rusteloos die tegen alle conventies van de tijd in, doet wat zijn natuur hem ingeeft, namelijk ontdekken. Misschien is het dapper, misschien is het roekeloos, maar hun nieuwsgierigheid moet bevredigd worden. Dit geldt voor mannen, maar waarschijnlijk nog meer voor vrouwen, die het nog een tandje moeilijker hadden.

Dit was dan ook precies de reden waarom ik in een muf boekenwinkeltje het verkreukelde oude boek oppakte met de bovengenoemde titel. Het sprak meteen tot mijn verbeelding en dat bleek ook, want het is geschreven door een ontdekkingsreiziger die als een van de eerste Europeanen door de Sahara reisde en op plekken kwam waar nog geen blanke was geweest. Hij was compleet verslaafd aan de grote stille leegtes en hij zou nog veel meer woestijnen gaan ontdekken in zijn leven, zoals ‘the Empty Quarter’ in Saoedi Arabië en de moerassen in Irak. De boeken die hij hierover schreef hebben hem beroemd gemaakt, maar ik hou het voorlopig bij dit boek, over zijn leven in Afrika.

Deel 1 van het boek gaat over zijn familie en Abessinië; 1910-1933.
Het boek is opgedragen aan de nagedachtenis van Zijne Keizerlijk Hoogheid Haile Selassie van Ethiopië. Wilfred Thesiger is geboren in Addis Abeba, waar zijn vader Wilfred Gilbert Thesiger, Britse consul-generaal en minister voor Addis Abeba was van 1909 tot 1919. Zoals alle kinderen van welgestelde Britten in de koloniën, ging Thesiger voor zijn opleiding naar Eton College, gevolgd door de Universiteit van Oxford, waar hij geschiedenis studeerde en furore maakte als bokser. In 1930 ging Thesiger terug naar Afrika, na een persoonlijke uitnodiging van keizer Haile Selassie om zijn kroning bij te wonen.

Uit zijn schrijven maak ik op dat hij een rustige aard en open houding had, wat  het gemakkelijk voor hem maakte om het vertrouwen te winnen van volkeren die nog nauwelijks een blanke ontmoet hadden en waarschijnlijk alleen de beruchte roem van de koloniale mogendheden kenden.  Hij was ook goed onderwezen en belezen in de geschiedenis en wetenswaardigheden van de plekken die hij bezocht. Hij schrijft een kort en bondig stuk over de geschiedenis van Ethiopië waarbij hij de mythologie en historische verhalen ook een plek geeft, zoals het geloof van de Europeanen in het verhaal van de legendarische priester-koning Prester John uit de tijd van de Kruistochten. Ook de triomftocht van Ras Tafari komt bijvoorbeeld aan bod in een brief van zijn vader die er als ooggetuige bij was. Iets wat weinig Europeanen hebben mogen meemaken. Hij vertelt hoe hij als jongen na het lezen van Ilias zijn fantasie de vrije loop liet bij deze verhalen en werkelijkheid en geschiedenis liepen dwars door elkaar heen. Hij schrijft: “I had a romantic, not an objective, conception of history. Alexander the Great was foremost among my heroes, Montrose was the leader I would most gladly have followed, John Knox was my particular aversion.” Persoonlijk krijg ik daar altijd nieuwsgierige kriebels van in mijn buik en schrijf de namen op om verder uit te gaan zoeken.

Deel 2 gaat over zijn eerste expeditie in Ethiopië en Frans Somalië.  
Hij keert opnieuw terug in 1933 als de leider van een expeditie, deels gefinancierd door de Royal Geographical Society, om de loop van de rivier de Awash te ontdekken. Tijdens deze expeditie wordt hij de eerste Europeaan die het Sultanaat Aussa mag binnengaan en het Abbe meer bezoeken. Hij vertelt over de moeilijkheden als leider van zo’n expeditie, de moeite om toestemming te krijgen om bepaalde gebieden in te mogen gaan en het leergeld dat hij betaalt met ontberingen onderweg, doorweeft met stukjes geschiedenis en geologie van het gebied. Hij vertelt het zo, dat je het gevoel hebt naast hem te zitten en het met eigen ogen te zien.

Tot zijn grote ongenoegen en na lang overleggen moet hij van zijn opdrachtgevers soldaten meenemen:  “The soldiers had four camels, but were hopelessly incompetent at loading them and I had got more and more exasperated at the delay. Only when the station builders disappeared from sight did I feel safe from further intervention. Now, for good or bad, we were on our own. This was what I wanted.”

Hij verzorgt de veiligheid van zijn reis liever op een andere manier: “We had with us a Danakil from Awash Station, not only as guide, but also as hostage, and would not be releasing him until he found a replacement from the next tribe. Each night at intervals he shouted a warning that anyone who approached would be shot.”

Wilfred Thesiger is een van de weinige ontdekkingsreizigers die ik ken (maar ik ken ze nog lang niet allemaal..), die geen prestigieuze redenen had om een dergelijke reis te beginnen, maar puur uit nieuwsgierigheid en liefde voor het land en het onbekende. Ik vind het heerlijk om te lezen over mensen bij wie hij bleef logeren, vrienden van zijn ouders, mensen met echte namen, bestaande mensen in de geschiedenis die hij zo terloops noemt. Het groepje expats in Afrika was niet groot en hoe meer boeken je leest uit die tijd, hoe vaker je dezelfde families en namen tegenkomt. Alsof je langzaam alle puzzelstukjes aan elkaar legt.

Hij heeft ook veel humor in zijn vertelwijze, vooral als hij zich ergert aan mensen: “The Sultan of Tajura had asked to meet me, so at five o’clock I came back to the commandant ’s house. The Sultan, a good-looking young man in an immaculate white robe and closely wound white turban, had a quiet-spoken dignity, unlike out host, who waved his hands about, lit one cigarette from another and hardly stopped taking – mostly about the advantages of a refrigerator.”

Maar als hij iemand bewondert, laat hij dat ook weten: “I was very content, travelling like this across a sea which De Monfreid had made his own. It was easy to picture the lawless life he had led, to understand the craving for freedom and adventure that inspired him, the comradeship that bound him to his savage crew.”

Deel 3 is zijn diensttijd in de Sudan op een van de meest afgelegen posten van het rijk.
Je voelt zijn liefde voor de woestijn en de cultuur en riten van de volkeren daar groeien. Hij geniet ook van de eenzaamheid en vult zijn huis met historische boeken over de plek waar hij is. Hij noemt zijn lokale hut van klei zelfs ‘comfortable’  met veel meer karakter dan de koloniale hutten waar zij collegae in verblijven. Hij omschrijft het leven op de Engelse buitenpost, een plek waar maar weinig blanken in de geschiedenis zijn geweest en velen zich geen voorstelling van kunnen maken. Wilfred moet veel en lange ritten maken en geniet: “I was exhilarated by the sense of space, the silence and the crisp cleanness of the sand. I felt in harmony with the past, travelling as men had travelled for untold generations across deserts, dependent for their survival on the endurance of their camels and their own inherited skills.”

Als zijn overplaatsing er aan komt, probeert hij alles om dat te voorkomen. Waar de meesten blij zouden zijn geweest dat hun tijd in de hitte en eenzaamheid voorbij was, wil Wilfred niets liever dan blijven. Uiteindelijk overtuigt hij zijn meerderen dat hij in de woestijn mag blijven: “Well I have said everything I can to dissuade you, but if you insist, I will agree to the change.” Ook wordt hem van verschillende kanten gevraagd waarom hij met zijn plaatsing niet rekening houdt met een eventuele echtgenote. “Though grateful for his concern, I had no intention of marrying: I valued personal freedom far too highly for that. As for money, I had no expensive tastes, and wanted only to serve in places remote from civilization.”

Deel 4 beschrijft zijn tijd en reizen in Zuid Sudan; 1938-1940.
Hij geeft mooie omschrijvingen van het Dinka volk en de Nuer als hij met een boot dieper het onbekende moerassige land in gaat. Zijn omschrijvingen zijn zo precies, dat je zijn tochten op een kaart kan zou kunnen volgen. Een kaart weliswaar, waarvan je op het eerste gezicht zou zeggen dat het puur woestijn is zonder enige menselijke activiteit. Hij vindt en kopieert zelfs rotstekeningen en uitgehouwen tekeningen.

Meerdere keren door het hele boek heen benoemt hij racisme. Hij is er zelf blind voor en vindt zelfs dat esthetisch gezien blank de meest lelijke huidskleur is. In Zuid Sudan komt hij Fransen tegen die het steeds maar hebben over: “Les blanc et les noirs, a colour discrimination unheard of in the Sudan. The Loquacious sergeant at Azouzou, The only Frenchmen I met in Tibesti whom I disliked, assured me that when a white spoke it was to the black as if God spoke. I wondered what Dadi thought of him.”

De Tweede Wereldoorlog ligt voor de deur. Voor zijn reis door Frans Equatorial Afrika van 30 Juli 1938 tot 26 oktober krijgt hij de opdracht om de afstanden tussen oases te rapporteren, de verschillende stammen, hun onderlinge relaties en hun relatie met de Fransen, evenals de administratie van de Fransen en hun posities. Bij aankomst ligt er een brief van waardering voor zijn werk, maar hij heeft er zelf iets heel anders uitgehaald:
“Looking back on my attitude to the commonly accepted pleasures of life, I can say that I never set much store by them. I hardly care what I eat, provided it suffices, and care not at all for wine or spirits.[ …] As for cigarettes, I dislike even being in a room where people are smoking. Sex has been of no great consequence to me, and the celibacy of desert life left me untroubled. […] I have therefore been able to lead the life of my choice with no sense of deprivation. […] It was those three months in the Sahara in 1938 that taught me to appreciate things that most Europeans are able to take for granted: clean water to drink; meat to eat; a warm fire on a cold night; shelter from rain; above all, tired surrender to sleep.”

Deel 5 gaat over de oorlogsjaren
Wilfred dient in het leger onder andere in Sudan en maakt de invasie in Abyssinië en de uiteindelijk overwinning op de Italianen mee. Het is moeilijk om hier een korte omschrijving van te geven, want hij vertelt heel levendig over spannende en gewaagde missies die ze in de woestijn uithalen tegen de vijand. Gewoon zelf lezen zou ik zeggen…

In deel 6 wordt hij uit het leger gehaald op verzoek van Haile Selassie, die vraagt of Wilfred zijn zoon wil bijstaan met advies in Ethiopië.
Hij voelt er niet veel voor, maar vindt dat hij het verzoek van de keizer niet naast zich neer mag leggen. Tijdens die aanstelling ontmoet hij iemand bij een diner, die hem een baan aanbiedt bij de ‘Desert Locust Research Organisation’ (DLRO). Dankzij zijn tijd in het leger en de DLRO heeft hij de kans gekregen om ook de woestijn van Libië te doorkruisen per auto. Dat geeft hem het gevoel dat er in Noord Afrika geen woestijn meer te ontdekken viel voor hem, maar in Arabië nog wel, een stuk woestijn dat zelfs door de Arabieren Het ‘Lege Kwartier’ wordt genoemd. Wilfred dacht tot dan toe zelf ook dat het ondoordringbaar terrein was, maar in 1930 hadden Thomas en Philby die woestenij doorkruist en daarna niemand meer. Geen vliegtuig vloog er overheen en auto’s kwamen niet verder dan Salala, een RAF kamp. Ineens, plotseling en geheel onverwacht krijgt Wifred de kans om het te gaan proberen. Dit avontuur is te lezen in zijn beroemde boek Arabian Sands.

In 1959, verjaagd door de revolutie in Irak, keert hij na 14 jaar terug in Abyssinië en hij is daar heel blij mee. Al snel wil hij weer op reis en gaat op weg naar de grens met Kenia, tussendoor een bezoek brengend aan Lalibela, waar hij een prachtige beschrijving van geeft. Onderweg bezoekt hij het Konso volk en de Boran.  

In laatste hoofdstuk, Last days of civilisation, Vertrekt Wilfred ‘voor de verandering’ naar Nairobi in Kenia.
Niet om de ‘white highlands’ te bezoeken, waar veel blanken woonden, maar het ongerepte Noorden, tegen de grens van Ethiopië, Somalië en Uganda aan. In de twee jaar dat hij daar is, verblijft hij vele maanden bij de stammen aldaar, de Boran, Turkana, Samburu en de Maasai. In 1963 vertrekt hij naar Tanzania, (toen Tanganyika) en trekt mee met de Maasai vanaf de Ngororo krater tot het meest zuidelijke deel van hun gebied. In 1968 keert hij terug naar Kenia, waar hij 18 jaar lang heel veel van zijn tijd heeft doorgebracht (in het Noordelijke gedeelte), onder andere als Game Ranger.

Afsluitend vertelt Wilfred over wat er met de verschillende personen in zijn boek is gebeurd, hoe de geschiedenis afloopt met Haile Selassie en zijn familie en hoe het er steeds slechter aan toe gaat in Ethiopië, inclusief de grote hongersnood die de hele wereld op z’n kop heeft gezet. Hij schrijft dit boek in 1986 en over Ethiopie eindigt hij dat het land van zijn jeugd, met zijn antieke civilisatie, zijn vroege Christelijk Kerk en zijn trotse traditie van onafhankelijkheid, niet meer is dan een Russische satelliet. Hij heeft er geen goed woord voor over en hij denkt dat veel van de inwoners terug zullen denken aan de tijd van Haile Selassie als de gouden eeuw. It is my hope that in time historians will assess at its true worth all he did for his country. I was privileged to have known that great man.”
“In any case, if we survive, the future of serious geographical exploration must be in outer space or in the ocean depth. […] The surface of the globe, having now, thanks to the internal combustion engine, been thoroughly explored, no longer affords scope for the adventurous individual in search of the unknown.
Journeying al walking pace under conditions of some hardship, I was perhaps the last explorer in the tradition of the past. I was happiest when I had no communication with the outside world, when I was utterly dependent on my tribal companions. […] Among my many rewards was, in Abyssinia, to have been the first European to explore the Sultanate of Aussa; in Arabia, to have reached the oasis of Liwa, and to have found the fabled quicksand’s of Umm al Sammim; and, in so many of my travels, to have been there just in time.”